Gewoonlijk draaien veel vragen in het auteursrecht om “Stoererhaftung” (schending van de zorgplicht) en minder vaak om daderschap. Het is daarom des te interessanter dat het Federale Hooggerechtshof (I ZR 88/13) zich heeft uitgesproken over de vraag wanneer iemand een pleger is van een auteursrechtinbreuk. Het BGH heeft ook van de gelegenheid gebruik gemaakt om te verduidelijken dat enerzijds louter hulppersonen zijn uitgesloten als daders, maar dat anderzijds online shops die automatisch goederen opslaan via leveranciers, daders zijn. Vooral dit laatste is waarschijnlijk interessant; discussies over verantwoordelijkheid zijn niet ongewoon op dit gebied.
Overtreding van het auteursrecht
De pleger van een auteursrechtinbreuk is aansprakelijk voor een voorlopige voorziening als hij of zij zelf de kenmerken van een inbreukhandeling vervult, of als hij of zij een indirecte pleger of medeplichtige is (…) Volgens artikel 97 (1) zin 1 UrhG is de verwezenlijking van de objectieve elementen van de handeling hiervoor voldoende. In tegenstelling tot de vordering tot schadevergoeding, is de vordering tot een voorlopige voorziening tegen de pleger van een auteursrechtinbreuk altijd gegeven als hij de objectieve elementen van een auteursrechtinbreuk in zijn eigen persoon vervult. Schuld is geen voorwaarde voor het aannemen van inbreuk (…)
Het Hof van Beroep heeft terecht aangenomen dat verweerder aan de vereisten van de inbreuk voldeed omdat hij de DVD in kwestie aanbood als exploitant van een verkoopplatform in eigen naam en voor eigen rekening. Daarmee wekte verweerder bij de internetgebruiker de indruk dat hij de verantwoordelijkheid op zich nam voor de inhoud van de door hem op eigen naam geplaatste verkoopaanbiedingen.
Hulppersonen zijn geen daders
Een persoon die slechts als hulppersoon optreedt en daarom geen controle heeft over de inbreuk, is echter niet aansprakelijk volgens het auteursrecht. De beslissende factor voor de classificatie als afhankelijke hulppersoon is dat de inbreukmakende handeling hem of haar vanuit maatschappelijk oogpunt niet kan worden toegerekend als de zijne, omdat hij of zij geen eigen beslissingsbevoegdheid heeft vanwege zijn of haar ondergeschikte positie (…) Tot deze groep personen behoren doorgaans bodes, postbodes, bezorgers, plakkers van affiches en verspreiders van folders.
Automatisch und von außen gepflegter Warenkatalog entlastet nicht
Een online handelaar als verweerster kan daarmee niet worden vergeleken. Verweerster heeft zelfstandig besloten om de haar door leveranciers genoemde producten op haar website te koop aan te bieden aan belangstellenden. Zij kan de toegang van derde ondernemingen tot haar eigen website te allen tijde beëindigen of individuele aanbiedingen uitsluiten of van haar website verwijderen (…).
Zij kan beslissen welke producten via haar internetplatform worden aangeboden.Het feit dat verweerster volgens haar voorstelling van zaken zelf geen kennis neemt van de door derden geplaatste inhoud, verandert niets aan de verantwoordelijkheid van verweerster voor inbreukmakende aanbiedingen. In tegenstelling tot een internetplatform waarop derden de mogelijkheid hebben om hun eigen aanbiedingen in te dienen en de beheerder van de internetmarktplaats niet als verkoper optreedt (…), dient verweerder zijn eigen aanbiedingen in. Zij is verantwoordelijk voor deze aanbiedingen, zelfs wanneer zij derden gebruikt om aanbiedingen te doen en zij geen kennis neemt van de inhoud van de aanbiedingen en deze niet aan enige controle onderwerpt.
Medeplichtigheid aan inbreuk op auteursrecht
Het feit dat een auteursrechtinbreuk als eigen handeling kan worden toegerekend volgens de beginselen van medeplegen overeenkomstig § 25 para. 2 StGB kan bovendien ook worden toegerekend aan personen die niet rechtstreeks betrokken waren bij de uitvoering van de onrechtmatige reproductiehandeling, maar die een beslissend aandeel hadden in en invloed hadden op het organisatorische, technische en ondernemerskader waarin de auteursrechtinbreuk plaatsvond, zoals het Landgericht Köln (14 O 38/19) heeft benadrukt:
Aansprakelijkheid als dader van of deelnemer aan een onrechtmatige daad zoals inbreuk op het auteursrecht wordt beheerst door de strafrechtelijke beginselen van daderschap en deelneming. Dienovereenkomstig is een dader iemand die de inbreuk zelf of indirect pleegt (§ 25 para. 1 StGB). Medeplegen (vgl. § 830 para. 1 zin 1 BGB, § 25 para. 2 StGB) vereist een gezamenlijk plegen, d.w.z. een bewuste en opzettelijke samenwerking.
Het beslissende criterium voor de afbakening van daderschap en participatie is daderschap. Volgens dit criterium is een dader iemand die het causale proces controleert dat leidt tot succes, terwijl een deelnemer verantwoordelijk is die een derde helpt bij het plegen van de daad of de beslissing van de derde veroorzaakt om de daad te plegen. Als de objectieve of subjectieve voorwaarden voor aansprakelijkheid als dader of deelnemer ontbreken, kan alleen aansprakelijkheid als onrechtmatige daad worden overwogen, met als enige verplichting om af te zien van handelen en de schade te herstellen. Deze beginselen zijn ook van toepassing als uit het onderzoek van de omstandigheden van het individuele geval blijkt dat het zwaartepunt van de schuld in een nalatigheid ligt. Zelfs dan, in het geval van een inbreuk die door meerdere personen is veroorzaakt, kan zowel dader- of deelnemersaansprakelijkheid als “Stoererhaftung” (schending van de zorgplicht) worden overwogen. In alle gevallen sluit de directe dader de veronderstelling uit dat hij of zij als tussenpersoon wordt gecontroleerd door een slechts indirecte dader of een dader die niet betrokken is bij de handeling. In een dergelijk geval kan er sprake zijn van medeplegen, wat een gezamenlijk plegen van het delict en dus een bewuste en weloverwogen samenwerking vereist (jurisprudentie; vgl. alleen BGH GRUR 2020, 738 randnr. 42 – Internetradiorecorder, mwN).
Volgens de algemene beginselen is een medeplichtige in de zin van artikel 25, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht een persoon die zijn of haar eigen bijdrage levert aan het strafbare feit en deze op zo’n manier in het strafbare feit integreert dat het lijkt alsof deze deel uitmaakt van de handeling van een andere deelnemer en, omgekeerd, de handeling van een andere deelnemer zijn of haar eigen bijdrage aan het strafbare feit lijkt aan te vullen. Medeplegen vereist niet noodzakelijkerwijs deelname aan de centrale gebeurtenis zelf, noch aanwezigheid op de plaats van het misdrijf; een bijdrage die de verwezenlijking van het misdrijf bevordert, die beperkt blijft tot een voorbereidende of ondersteunende handeling, kan ook voldoende zijn. De objectief wezenlijke bijdrage aan het strafbare feit moet echter altijd deel uitmaken van de activiteit van iedereen, volgens de wil van de deelnemer. Of bijdragen van anderen aan het strafbare feit moeten worden toegeschreven volgens artikel 25, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, moet worden onderzocht op basis van een algehele beoordeling van alle vastgestelde omstandigheden van het individuele geval. Doorslaggevende criteria zijn de mate van eigen belang bij het strafbare feit, de mate van deelname aan het strafbare feit en de leiding van het strafbare feit of in ieder geval de wil daartoe, zodat de uitvoering en het resultaat van het strafbare feit ook doorslaggevend afhangen van de wil van de betrokkene (vgl. BGHSt 64, 10 = NJW 2019, 1818 randnr. 157; BGH NStZ-RR 2019, 203 [204]; NStZ 2020, 22 randnr. 4 f. mwN; BGH, beschikking van 12.8.2021 – 3 StR 441/20, NJW 2021, 2896 [2899] randnr. 50).
Ook de psychologische bevordering van het strafbare feit, in het bijzonder de versterking van de wil van de actor om het strafbare feit te plegen, kan een relevante bijdrage aan het strafbare feit zijn in de zin van artikel 25 lid 2 Sr (zie BGH BGHR StGB artikel 25 lid 2 bijdrage aan het strafbare feit 2 = BeckRS 1990, 31093586; NStZ 2012, 379 [380]; NStZ-RR 2018, 40; NStZ-RR 2018, 178 [180]). Om de aanname van medeplichtigheid alleen – in onderscheid met psychologische medeplichtigheid – te kunnen dragen, moet de psychologische bevordering echter van aanzienlijk gewicht zijn (zie BGH NStZ-RR 2019, 203 [204]; BGH, beschikking van 12.8.2021 – 3 StR 441/20, juris, randnr. 47 e.v.).
- Mededingingsrecht en Terugnameplicht voor Oude Elektronische Apparaten in Duitsland - oktober 19, 2024
- Contract voor de latere installatie van een geleverde batterijopslagsysteem doorgaans wordt geclassificeerd als een koopovereenkomst met installatieverplichting - oktober 19, 2024
- Waarschuwingsbrieven mogelijk in Duitsland: schending gegevensbescherming kan worden vervolgd door concurrenten - oktober 13, 2024