Het Duitse Bundesgerichtshof (3 StR 329/21) heeft zich kunnen uitspreken over de schending van de plicht om als bestuurder van een naamloze vennootschap op het vermogen te letten. Het BGH benadrukte dat vanuit juridisch oogpunt moet worden aangenomen dat het bestuur van een naamloze vennootschap een ruime handelingsvrijheid moet hebben bij het beheer van de activiteiten van een vennootschap, zonder welke ondernemersactiviteiten absoluut ondenkbaar zijn.
Ontrouw en bedrijfsrisico’s
Het BGH heeft erkend dat, naast het opzettelijk
nemen van zakelijke risico’s, het accepteren van het gevaar om onderworpen te zijn aan verkeerde inschattingen en misvattingen in zakelijke activiteiten deel uitmaakt van het dagelijkse zakelijke leven.
Er is pas sprake van plichtsverzuim als de grenzen waarbinnen ondernemend handelen op basis van verantwoordelijkheidsgevoel, uitsluitend gericht op het welzijn van de onderneming en gebaseerd op zorgvuldige bepaling van de grondslag voor de besluitvorming moet opereren, worden overschreden, de bereidheid tot het nemen van ondernemersrisico’s op onverantwoorde wijze wordt overschreden of het gedrag van de Raad van Bestuur om andere redenen als plichtsverzuim moet worden beschouwd.
Deze beginselen die zijn ontwikkeld voor het vennootschapsrecht, en die sindsdien zijn gecodificeerd als de zogenaamde “Business Judgement Rule” in artikel 93 lid 1 zin 2 AktG, zijn ook de maatstaf voor het bestaan van plichtsverzuim in de zin van artikel 266 lid 1 StGB. Een beslissing op basis van ontoereikende feiten kan volgens de jurisprudentie van het BGH wijzen op een dergelijk plichtsverzuim. Uiteindelijk kan dit echter alleen worden bevestigd als de handelingen van het bestuur volledig ongerechtvaardigd zijn; de fout van het bestuur moet ook formeel duidelijk zijn voor een buitenstaander!
Informatieverplichtingen van leden van de Raad van Bestuur
Erkend wordt dat de informatieplicht van de leden van de Raad van Bestuur in het algemeen vereist dat zij alle beschikbare bronnen van informatie van feitelijke en juridische aard in de specifieke besluitvormingssituatie uitputten om op basis daarvan de voor- en nadelen van de bestaande handelingsopties zorgvuldig te beoordelen en rekening te houden met de identificeerbare risico’s.
De specifieke besluitvormingssituatie is dan het referentiekader voor de omvang van de informatieplicht. Dienovereenkomstig is het noodzakelijk, maar ook voldoende, voor het bestuur om een “passende” feitelijke basis te verkrijgen, rekening houdend met de factor tijd en een afweging van de kosten en baten van het verkrijgen van nadere informatie; afhankelijk van het belang van de beslissing kan een bredere informatiebasis wettelijk vereist zijn. Uiteindelijk heeft het bestuur een zekere mate van vrijheid, aangepast aan het specifieke individuele geval, om de informatie af te wegen die nodig is om zijn ondernemersbeslissing voor te bereiden. Doorslaggevend hierbij is niet of de beslissing daadwerkelijk op basis van de juiste informatie is genomen en in het belang van de onderneming was, maar of de raad van bestuur hier redelijkerwijs van uit kon gaan.
Het oordeel van de Raad van Bestuur op het moment dat de beslissing wordt genomen moet gerechtvaardigd lijken vanuit het perspectief van een voorzichtige manager.
- Mededingingsrecht en Terugnameplicht voor Oude Elektronische Apparaten in Duitsland - oktober 19, 2024
- Contract voor de latere installatie van een geleverde batterijopslagsysteem doorgaans wordt geclassificeerd als een koopovereenkomst met installatieverplichting - oktober 19, 2024
- Waarschuwingsbrieven mogelijk in Duitsland: schending gegevensbescherming kan worden vervolgd door concurrenten - oktober 13, 2024